Het is weer tijd voor de jaarlijkse voorjaarsschoonmaak. Het ideale moment om eens goed door je spullen heen te graven en te bepalen wat richting rommelmarkt, kringloopwinkel of vuilcontainer mag. Afstand doen van spullen vind ik op zich niet bijzonder moeilijk, maar er zijn grenzen. Zo hecht ik mij altijd enorm aan knuffelbeesten. Normaal voor een gemiddeld kind van tien, maar aangezien ik onderhand de volwassenen leeftijd van dertig heb bereikt, moet ik me misschien eens gaan afvragen of ik hier een therapietje tegenaan moet gooien.
Elk knuffelbeest dat ik ooit heb gekregen, en dat zijn er gelukkig niet veel, zal dit huis enkel onder hoogst uitzonderlijke omstandigheden weer verlaten. Het feit dat die dingen oogjes hebben, geeft mij het idee dat er ergens van binnen ook gevoel moet zitten. En dingen met gevoel gooi je nou eenmaal niet zomaar in de afvalbak, hoe afzichtelijk ze soms ook zijn.
Zo hebben we hier in huis al een paar jaar een knalroze knuffelkonijn, met aan de voorkant een totaal uit proportie getrokken mannelijk geslacht, achter in de kledingkast liggen. Ooit door een toerist achtergelaten in de kroeg waar mijn lief diezelfde avond aan het werk was. Nou had ik achteraf liever gehad dat hij dat ding nooit mee naar huis genomen had, wat niet weet wat niet deert, maar weggooien is nu geen optie meer. Dat kan ik gewoonweg niet over mijn hart verkrijgen. Het ordinaire beest heeft me toch een zielig paar kraaloogjes. Die zullen me nog weken in m'n slaap achtervolgen. Nachtmerries zal ik krijgen, over grote roze konijnen die... Enfin, ik drijf af.
Dat roze, wanstaltige, overduidelijk mannelijke knuffelbeest bivakkeert dus al jaren in onze kledingkast en overleeft elke opruimaanval. Alleen om het simpele feit dat ik echt geen enkele gelegenheid kan bedenken waarbij het cadeau geven van dit dier géén gênante situatie oplevert. En om er nou mee op een rommelmarkt te gaan staan... Ondanks dat hij elk jaar tijdens de grote schoonmaak meermaals door mijn handen gaat, belandt hij uiteindelijk elke keer weer achterop een plank tussen de te klein geworden rokjes.
Laat ik voorop stellen dat ik geen knuffelverzamelaar ben. Waar ze vroeger uitgestald in mijn slaapkamer stonden, zitten de nog overgebleven exemplaren netjes weggemoffeld in lades, kastjes en dozen in de schuur. De enige knuffel die deel uitmaakt van mijn dagelijks leven is mijn slaapknuffel. JA, IK BEKEN! Ik hoef me hier immers beslist niet voor te schamen. Bijna half volwassen Nederland slaapt namelijk met een slaapknuffel. Zelfs mannen, blijkbaar.
Al zolang ik me kan herinneren slaap ik met een knuffelbeest, volledig voorzien van naam en eigen identiteit. Na het bijna onherkenbaar geworden popje dat ik als baby heb gekregen, kwam er op mijn veertiende verjaardag een waardige vervanger mijn leven binnen.
Deze knuffel, die qua vorm en kleur misschien nog wel het meest deed denken aan een wasbeer, al dan niet met wat lichte afwijkingen, werd nog diezelfde avond omgedoopt tot Flint. Vernoemd naar de frontman van een band waar ik destijds helemaal wild van was. Waar ik ging, ging Flint, en andersom, maar dat lijkt me op zich tamelijk logisch.
Op vakantie liet ik Flint echter bij voorkeur thuis. Dit vanwege een zeer traumatische gebeurtenis tijdens één van de lange autoritten richting de Franse kust. Ik denk dat ik een jaar of vijftien moet zijn geweest. Onderweg naar de camping zag ik langs de kant van de snelweg een half vergane teddybeer liggen. Ik was zeer ontdaan door het zien van dit morbide tafereel. De vraag hoe die teddybeer daar beland kon zijn hield me de dagen erna nog flink bezig.
Ik kon me bijna niet voorstellen dat iemand zomaar zijn harige metgezel uit een raampje hangt, mits het misschien een koddige kleuter betrof die totaal nog geen weet had van oorzaak en gevolg en het nietsvermoedende beest wat frisse lucht gunde, aangezien de zinderende Franse hitte de auto van binnen in een bloedhete sauna had omgetoverd. Misschien was het arme kind zich vervolgens rot geschrokken van een binnenvliegend, ondefinieerbaar insect en had toen pardoes het handje van de beer losgelaten. Maar dan nog. Snelweg of niet. Dan keer je om, desnoods door de berm.
Nee, na het zien van het met vuil bedekte hoopje pluche, met half afhangende ledematen, besloot ik dat dit mij nooit zou overkomen. Flint bleef voortaan thuis.
Zelfs na te zijn gaan samenwonen lukte het me niet mijn verlepte slaapmaatje de deur uit te doen. Ik zie de noodzaak er eigenlijk ook niet zo van in. Er zijn per slot van rekening wel ernstigere afwijkingen. Maar dat roze konijn, daar moet ik toch echt een keer een oplossing voor gaan vinden. Mocht iemand zich aanbevolen houden, dan hoor ik het graag. Doe er wat mij betreft mee wat je wilt. Zolang je mij er maar niet van op de hoogte brengt. Wat niet weet, wat niet deert!