De afgelopen jaren lijkt er een explosieve groei van straatverkoop zichtbaar te zijn. Vrijwel dagelijks wordt mij pal voor de Albert Heijn gevraagd of ik abonnee dan wel donateur wil worden van respectievelijk de meest uiteenlopende kranten en goede doelen. Aangezien ik nou eenmaal niet graag teleurstel, was dit voor mij een ware hel. Een bezoekje aan de supermarkt werd op deze manier namelijk een erg stressvolle bedoening. Wat zou mij vandaag weer aangesmeerd worden, dacht ik tijdens het samenstellen van mijn boodschappenlijstjes.
Bij aankomst diende de fiets zo strategisch mogelijk te worden geparkeerd, liefst uit het zicht van de oplettende roofvogels. Slimmer nog was wachten om het hoekje totdat er een andere weerloze prooi werd bestookt met vragen en verzoekjes. Op de een of andere manier viel ik iedere keer weer perfect binnen de voorkeursdoelgroep, althans, zo voelde het. Ik ontkwam namelijk maar zelden aan hun goed voorbereide pleidooi voor … (vul maar in).
Minutenlang stond ik dan weer te luisteren. Naar de voordelen van het AD op de luie zaterdagmorgen, naar zielige verhalen over de bedreigde bidsprinkhaan in het tropisch regenwoud, of nóg goedkopere manieren om mijn huis warm te stoken. Minutenlang waren ze kinderlijk enthousiast hun werkgever aan het promoten, zonder ook maar eenmaal te ademen. Al die moeite om dan van mij botweg “geen interesse” te horen. Ik kon het meestal niet over mijn hart verkrijgen. Dus fakete ik interesse, stelde vragen, en beloofde vervolgens plechtig het thuis met de huisgenoot te overleggen.
Sinds een paar maanden heb ik dé oplossing gevonden voor mijn probleem. Een oplossing zonder schuldgevoel, zonder boze blikken van de enthousiaste verkopers. Sterker nog, de bedankjes en complimenten vliegen me tegenwoordig om de oren. Ik ben namelijk geabonneerd op werkelijk iedere krant en steun sinds jaar en dag alle mogelijke goede doelen. Niet echt natuurlijk, ben je mal. Het is één grote afwimpelstrategie. In het leven geroepen om niet altijd en eeuwig uit te hoeven leggen waarom ik niet hen, maar een ander goed doel wens te steunen, of 'inderdaad ja', het nieuws liever op nu.nl volg.
Afgelopen week ging dit echter bijna mis. Nietsvermoedend fietste ik het pleintje voor de supermarkt op. Ik zag ze alweer staan. De hele kudde bijeen, in felgekleurde rode windjacks. Ik had uiteraard niets te vrezen, repeteerde mijn standaard respons nog even netjes in mijn hoofd en voelde het zelfvertrouwen door mijn aderen stromen. 'Kom maar op, als je durft', dacht ik moedig.
En inderdaad, terwijl ik mijn fiets van het noodzakelijke tweede slot voorzag, zag ik in mijn ooghoek een rood windjack naderen. “Heeft u misschien interesse…?” “Nee, dankjewel, ik heb al een abonnement”, interrumpeerde ik haar zo vriendelijk mogelijk.
Terwijl ik het fietssleuteltje in mijn tas liet glijden, keek ik het meisje voor het eerst recht in de ogen aan. Ik voelde onmiddellijk een lichte steek in mijn onderbuik. Dit hoogblonde meisje dat breedlachend het NRC stond aan te prijzen aan het winkelend publiek, leek verdacht veel op het hoogblonde, breedlachende meisje dat nog geen week eerder het Parool aan mij probeerde te slijten. Ik bad in stilte dat de herkenning niet wederzijds was. Dat zou toch behoorlijk gênant zijn. Haar bedenkelijke blik deed echter anders vermoeden. De brede glimlach verdween langzaam. Ik probeerde mijn gezicht in de plooi te houden, maar besefte dat ik zojuist was ontmaskerd. Ze liep zonder verder nog iets te zeggen bij me weg, mij enigszins verbouwereerd achterlatend.
Ik realiseerde me bij thuiskomst hoe absurd deze situatie eigenlijk was. Dat niet ik, maar zij zich moest schamen. Laat me toch godsamme in rust mijn boodschappen doen.
Vanaf nu geen smoezen meer voor mij. Een vriendelijk, doch duidelijk 'nee' kunnen ze voortaan krijgen. En als dat een chagrijnige reactie oplevert, dan doet me dat vanaf nu gewoon helemaal niets meer. Hoop ik dan.