Woensdagochtend half acht. Ik fiets over de Veemkade op weg naar mijn werk. Even verderop, ter hoogte van Pakhuis De Zwijger staat een vrachtwagen die net iets heeft gelost. Hij wil keren, zodat hij even verderop de Piet Heinkade weer op kan rijden. De fietsers voor mij belemmeren hem in het maken van de U-turn. Ondanks mijn fel schijnende voorlamp, die me toch allesbehalve onzichtbaar maakt, besluit hij vlak voordat ik bij hem ben de draai toch te maken. Blijkbaar ben ik het niet waard om nog op te wachten. Hij zet z'n vrachtwagen dwars over de Veemkade en ik ben genoodzaakt abrupt te remmen. Als ik achterom kijk en in de verste verte geen enkele andere fietsers bespeur, raak ik toch geïrriteerd. 'Handige Harry, kon je niet nog tien seconden langer wachten?' Voor de paaltjes bij de Passenger Terminal moet de gehaaste chauffeur wachten. Terwijl ik hem inhaal werp ik hem nog even snel mijn boze 'het-is-potdomme-voor-negenen-dus-don't-f*ck-with-me-blik' toe. Ik fiets rustig verder, de gehaaste chauffeur in m'n kielzog. Bij de parallelweg schiet ik het lage stoepje op. De chauffeur is bijna bij het stoplicht en begint als een bezetene te toeteren. Ik kijk van schrik achterom en met mij alle andere fietsers op het fietspad. Hij lijkt toch geen last te hebben van de auto die bij het stoplicht naast hem staat. Hij blijft echter toeteren. Wat een halve zool! Ik vervolg mijn weg. Ploeterend tegen de harde wind in. Ter hoogte van de pontjes kom ik ineens tot de vreselijke ontdekking dat mijn heerlijke, geliefde, ultrawarme ponchosjaal, die ik vanwege de onwinterse temperaturen maar even naast mijn tassen in de bak voorop mijn fiets had gepropt, zich niet meer in deze bak bevindt. Buikpijn. NEEEEE!!! Ik ben zo dol op dat ding. Moet ik het hele eind terug naar huis fietsen om te kijken of ik hem nog ergens kan vinden. Hij kan overal liggen. Of toch niet? Ik ben er ineens vrijwel zeker van dat de sjaal er uit is gevallen bij het stoepje van de parallelweg. Ik fiets in een noodvaart terug naar de plek waar ik tien minuten geleden nog mijn 'het-is-potdomme-voor-negenen-dus-don't-f*ck-with-me-blik' had uitgedeeld. En ja hoor, daar lag mijn geliefde ponchosjaal. Prachtig gedrapeerd over het natte asfalt.
Hij had me willen waarschuwen, de gehaaste chauffeur. Hij was als een bezetene aan het toeteren vóór míj. Wat ontzettend lief.
Ik stop de sjaal gauw in een van mijn meegenomen tassen. Dolblij dat ik 'm niet kwijt ben.
De rest van de dag verschijnt er af en toe een glimlach op mijn gezicht als ik terugdenk aan de verloren sjaal, de gehaaste chauffeur en het luide getoeter.
Twee dagen later laat ik m'n sjaal in de tram liggen...